Maatschappelijk bewogen
Op 15 mei van dit jaar overleed Otto Hamer na een aantal jaren in het Bartholomeus Gasthuis gewoond te hebben. Hij was moe en had pijn. Hij achtte zijn leven voltooid. Het wonderbaarlijk mysterie was voor hem niet de dood, maar het leven, zoals hij op zijn bericht van overlijden had laten zetten.
Otto Hamer was een aan Utrecht verbonden kunstenaar. Hij had weliswaar gestudeerd aan de Kon. Academie voor Kunsten Vormgeving in Den Bosch en aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht zonder beide opleidingen af te ronden omdat hij dacht dat het kunstenaarschap toch niets zou worden, maar in Utrecht heeft hij zich als kunstenaar ontwikkeld. Eerst als bronsgieter voor werk van anderen, toen met eigen werk in brons en vanaf begin jaren zeventig als schilder van geometrische vormen op doek of paneel. Hij had zijn atelier in Achter Clarenburg 2. Hamer was van 1965 tot 1970 bestuurslid van de Utrechtse kunstenaarsvereniging Kunstliefde.
Op het overlijdensbericht was een van zijn tekeningen uit begin jaren negentig afgebeeld, een tekening van tuimelende vierkanten en over elkaar liggende langwerpige rechthoeken in heldere kleuren rood, geel en blauw. Op het eerste gezicht een tamelijk chaotisch spel van lijn – vlak – vorm en kleur. Maar bij nadere beschouwing een uiterst systematisch opgebouwd werk, zoals aan al het werk van Otto Hamer een methodische aanpak ten grondslag ligt, gebaseerd op een onderliggend raster van vierkanten en diagonale lijnen. Zijn werk kan geometrisch-constructieve kunst worden genoemd of desgewenst concrete kunst. Hij heeft eens gezegd dat de gehanteerde methode wordt geëxposeerd, niet iets anders. Geen emotie, geen verhaal en ook geen gezoek naar betekenis. Voor Hamer is een lijn een lijn en geen horizon bijvoorbeeld. Wanneer deze lijn recht is dan is hij niets meer of minder dan de kortste verbinding tussen twee punten. Hetzelfde geldt voor vorm, kleur of vlak, ze zijn er, dat is het. Het werk spreekt, niet de kunstenaar. Hamer volgde hierbij De Stijl-kunstenaars, waaronder Theo van Doesburg, Piet Mondriaan en Bart van der Leck, met hun manifest uit 1918 waarin zij een radicale hervorming in de beeldende kunst nastreefde: traditie, dogma’s en het ‘natuurlijke’ dient uit de weg geruimd te worden, weg van de subjectiviteit (het individuele) en vervangen te worden door objectivering (het algemeen geldende, het universele). Otto spiegelde zich daaraan.
De door Otto Hamer gehanteerde werkwijze maakt het mogelijk om binnen de gekozen systematiek, talloze variaties op het platte vlak aan te brengen. Die variaties worden bepaald door de vorm van de vlakken, de monochrome heldere kleuren ervan en de hoek waarin de vormen elkaar raken of overlappen. Daardoor worden ondanks de strenge methode, de schilderijen van Otto Hamer speels, bijna frivool. Zij structureren en maken los tegelijkertijd. Van een tentoonstelling van Otto’s werk kan je vrolijk worden, wat vooral te maken heeft met het plezier waarmee je ziet dat hij als schilder het oneindige aan mogelijkheden binnen een vastgesteld kader heeft geëxploiteerd, zoals een schaker zijn 16 stukken binnen 64 vlakken volgens vaste regels beweegt en toch weet dat geen enkel spel hetzelfde is als een voorgaande: de schoonheid van een variatie op een thema, in dit geval op een thema van systematisering en objectivering.
Deze systematisering en objectivering diende in de visie van Otto ook een maatschappelijk doel en een politiek perspectief, namelijk het naderbij brengen van een samenleving waarin macht, inkomen en kennis eerlijk verdeeld is, waarin geen arbeidsuitbuiting plaats vindt en eenieder bijdraagt aan de realisatie van een op socialistische grondslag gebaseerde maatschappij. De beroepspraktijk van de beeldende kunstenaar zou volgens Otto ook gericht moeten zijn op deze maatschappelijke doelstelling. Hij deed dat zelf door o.a. in 1972 medeoprichter te zijn van de Bond van Beeldende Kunstarbeiders waarvan hij 15 jaar landelijk secretaris is geweest en doordat hij 1973 medeoprichter was van de Beroepsvereniging van Beeldende Vormgevers. Hij was wat je noemt een maatschappelijk geëngageerd beeldend kunstenaar.
Van 1975 tot 1989 werkte hij samen met zijn toenmalige partner Brigitte Janssen aan schilderijen onder de firmanaam BROTT. In oktober 1977 publiceerde BROTT een manifest waarin zij hun uitgangspunten formuleerden waaraan ‘…. beeldende kunst dient te voldoen en in een politiek-maatschappelijke context wordt geplaatst en daarnaar mede beoordeeld dient te worden.’ Centraal daarin staat de dwingende systematiek waarmee de schilderijen zijn opgebouwd en geordend. Later, als Otto weer onder eigen naam werkt, komt er meer beweging in de afbeelding, zoals die tekening op zijn rouwkaart met tuimelende vierkanten en verschuivende rechthoeken. Hij maakte ook van kistjes objecten in veelal primaire kleuren of bracht op lange latten kleine paneeltjes aan met steeds wisselende kleur- en vormcombinaties. Ook maakte hij van Chinese eetstokjes collages in overwegend de kleuren rood-groen-zwart. Otto Hamer was niet rigide in zijn techniek en vomgeving, maar hield wel vast aan zijn centrale uitgangspunt: de kunst spreekt in heldere taal en kleur, niet de kunstenaar. ‘Compromissen sluit je immers met de realiteit, nooit met je principes’, zoals hij heeft geschreven. Hij was daarbij dank verschuldigd aan architecten, componisten, beeldhouwers, schrijvers en schilders als Max Bill, Pierre Boulez, Constatin Brancusi, Miquel de Cervantes en Kasimir Malewitsch.
In april vorig jaar was, achteraf gezien, zijn laatste tentoonstelling te zien, in Kunstruimte KuuB, onder de titel Finale? Deze tentoonstelling had ook als titel kunnen hebben: Licht, Vorm & Ruimte, want dat, zo schreef hij ‘…zijn de heilige drie-eenheid van de schilderkunst.’
Bij die gelegenheid verscheen ook zijn tweede boek: Belendende zaken. Een boek met afbeeldingen van zijn keuze uit eigen werk én gedachten, stellingen en twijfels over schoonheid in de kunst, ‘een klein pak van Sjaalman’ noemde hij het zelf waarmee hij verwees naar de Max Havelaar. Eén van zijn stellingen in dat boek luidt: ‘De kunst is een uitingsvorm van de mensheid, die zich beperkt tot aan de kunst gegeven – of verworven – middelen, met grote verantwoordelijkheid voor datgene dat zich buiten de context van de kunst afspeelt en zich daar voortdurend mee dient te verhouden.’
Otto Hamer was meer dan een kunstschilder, hij was ook een denker en doener, een man die in de traditie stond van de vernieuwing en een man die onverdroten het beste wilde voor kunstenaars in een open samenleving.